Geschiedenis en Egodocumenten

De autobiografie van Hendrik van de Poll

 
In de afgelopen maanden zijn hier al verschillende soorten egodocumenten voorbijgekomen. Sommige hiervan waren geen egodocumenten in de letterlijke betekenis van het woord, maar interessante archiefstukken die de openbaarheid verdienen. Vandaag een type egodocument dat hier nog niet eerder werd behandeld: de autobiografie. Jonkheer Hendrik van de Poll (Amersfoort, 17 april 1866 – Utrecht, 8 juli 1947) schreef over de periode 1866-1896 een korte autobiografie.
 

 
HERINNERINGEN
Van
Jhr. H. Van de Poll.
 
 
Volgens aantekeningen van mijn Vader werk ik geboren te Amersfoort, Singel D 46, op 17 april 1866, ’s-Namiddags ten 3 uur, als zesde kind mijner ouders. Gedoopt in de st. Joriskerk door Ds, van Hoorn op 27 mei d.s.v.

Wie zich voor mijn eerste levensdagen interesseert, leze die aantekeningen; ikzelf herinner mij niet daarvan.

Het eerste belangrijke feit was een hersenvliesontsteking tussen 20 juni en 6 juli 1869 (zie daarover het gedicht van mijn vader).

Op 28 maart 1870 overleed mijn vader te Amsterdam Van hem is mij niets bijgebleven, dan met hem spelend me een molentje, waarvan de wieken telkens afvlogen, in de huiskamer te Amersfoort en een bezoek aan zijn sterfbed.

In september 1874 vertrokken met mijn moeder naar Burgsteinfurt bij Bentheim; daar een kuur van 16 dagen gedaan tegen het stotteren en genezen teruggekomen. Dr. Den Hardt, zie zijn portret; in een hotel gelogeerd met abominabel slecht eten, o.a. tuinbonen met schil. De kuur bestond in het oefenen van de ademhaling voor het spreken, “Athmung ziehen”; het slot Bentheim bezocht en in het park gewandeld. Mijn Moeder tekent op 6 juni 1875 aan: “soms weer stotteren”.

Maart 1875 ongeluk. Ik liep met Kees en Chris Graswinkel in de Langestraat te Amersfoort en deed een leraar van de H.B.S. na, die met stijve benen liep. Net op het ogenblik, dat ik een stoep wilde opstappen gaf Kees mij een duw en viel ik met mijn neus op de stenen. Toen ik na mijn herstel weer op school kwam, noemden de jongens mij “Engelse bulldog”, omdat er een lelijk lidteken was achtergebleven.
 

 
Egodocumenten van kinderen zijn zeker niet onderbelicht gebleven op deze website. Zo citeerde ik uit de schoolperikelen van Jeronimo de Vries, het jeugddagboek van Jan Pijnappel, de briefwisseling tussen Claude Daniel Crommelin en zijn vader, en het dagboekje van de Jonkheer van Twickel. Deze bronnen verschillen echter op een wezenlijk punt van de eerste fragmenten van de autobiografie van Hendrik van de Poll: ze staan boordevol informatie over een kindertijd die er later wellicht voor de auteur niet meer toe deed. Hendrik van de Poll schreef zijn autobiografie op latere leeftijd en maakt er allereerst melding van dat hij zich zelf niets meer van zijn vroege kindertijd kan herinneren; daarvoor moet hij zich op de aantekeningen van zijn vader beroepen. De gebeurtenissen die hij zich nog wél kan herinneren, zullen dus grote indruk op hem hebben gemaakt.

De autobiografie is in feite een door de auteur geselecteerde reeks herinneringen, waarbij het gissen is naar de belevenissen die niet aan het papier zijn toevertrouwd. Zo is het genre van de autobiografie nog gekleurder dan anderssoortige egodocumenten soms al zijn, en daarom des te moeilijker te beoordelen door de lezer. Deze heeft immers niet alleen met een hoofdpersoon te maken, maar ook met een subjectieve auteur.

In de vier jaar dat Hendrik van de Poll zijn vader heeft gekend zal er ongetwijfeld sprake zijn geweest van het hele palet van opvoeding, inclusief plezier en straf), Maar kennelijk wil de auteur zich zijn vader alleen herinneren,als iemand die met zijn zoontje speelde. Hetzelfde geldt voor de tijd dat Hendrik op school zat: voor ieder kind en iedere tiener een periode vol hoogtepunten, maar ook een van sleur en verveling. De auteur kiest ervoor om zijn schoolperiode in één anekdote samen te vatten: het ontstaan van zijn bijnaam, waar hij stiekem wel trots op zal zijn geweest. Een niet onlogische keuze – de gebeurtenis en zijn bijnaam voorzagen hem van een identiteit.

De autobiografie van Van de Poll is gedetailleerder naarmate de hoofdpersoon ouder wordt, en de auteur zich meer van het gebeurde kan herinneren. Hierbij wordt ook meer en meer plaats ingeruimd voor waardeoordelen. Later deze week zal ik dan ook een fragment plaatsen uit de periode dat Hendrik van de Poll naar Zuid-Afrika vertrok, een land waarmee hij als directeur van de Maatschappij tot Exploitatie van grond en grondrechten in Zuid-Afrika lange tijd verbonden is geweest.

De autobiografie is te vinden in het Stadsarchief van Amsterdam, Archief van de Familie van de Poll, inventarisnr. 1644.

Een liefdesgeschiedenis

 
Wegens een klein gebrek aan onderzoekstijd volgt vandaag een gedicht. Het betreft hier geen egodocument, maar een dicht dat geschreven werd, door ene ‘N.N.’ ter ere van het zilveren huwelijk van Andreas Willem Gerrit Boele van Hensbroek (1815-1895) en zijn vrouw Johanna de Jongh (1813-1899) in 1871. Andreas Boele van Hensbroek was Adjunct-Commies bij het Departement van Justitie te Den Haag.

Geniet van het gedicht, en vanaf volgende week weer een mooi egodocument.

 

 
Een liefdesgeschiedenis uit de 19e eeuw
 
16 april 1871
 
Komt Vrienden! Komt eens naderbij
Hier, hier naar heen Mijnheeren en Mevrouwen
‘k geef u de schoonste schilderij,
Van liefde en echtegeluk te aanschouwen.
Hier ziet ge Boele van vóór dertig jaar.
Heel Amsterdam heeft ’t oog op hem geslagen,
Hoe weeldrig golft des jonglings haar,
‘s Lands hoofdstad mag er roem op dragen!
 
Maar zie, daar trekt Adonis heen,
Hij zal een wijder werkkring zich ontsluiten,
Heel Amsterdam zingt weg in droef geween
De Maagdenrij schreit tranen nu met tuiten
Daar spoedt hij voort naar Java’s srand,
Der posterij zal hij zijn krachten wijden,
Maar niet voor ’t brandend Oost bestand,
Moet hij daar steeds met ziekte strijden.
 
‘Wat,’ spreekt hij, ‘toef ik langer hier
‘Zal ik mijzelf nog verder dan verkniezen?
‘Neen, neen! K heb daarin geen pleizier;
‘‘k Wil hier mijn leven niet verliezen!’
Hij spreekt en gaat – Heel Neerland roept verheugd
‘Daar is hij weer, de wijze en brave Boele
‘Dat ieder juble nu van vreugd
‘En – als hij kan – dat heil gevoele!’
 
De Residentie lokt hem aan;
Justitie wil zich op […] wreken;
Ontsloten wordt hem de eerenbaan;
Daar weet hij duchtig van te srpeken.
Men vraagt hem nu op maaltijd en festijn
Bij tal van vrienden en vriendinnen;
Hij leert waar zooveel meisjes zijn –
Er spoedig ook een van beminnen.
 
Aanhoort, o vrienden! ’t Raar geval!
Een schoone komt haar snoer te breken
De kralen vliegen overal,
En zij begint om hulp te smeeken,
Daar treedt hij manlijk voort en zegt:
‘O lieve! ‘k zal uw kraaltjes zoeken!’
En ziet, hij brengt ze weer terecht
Van kleed en blad en alle hoeken.
 
Johanna voelt zich diep geroerd
Voor zooveel liefde aan haar ebwezen.
Die jongling, neen! Dat is geen ploert!
Het is er een als uitgelezen.
Zij drukt van dank nu Boele’s hand.
Hij drukt terug en kust haar tevens –
Gesloten is in ’t hart de band,
Die hen verbindt op ’t pad des levens.
 
Wat wonder dat ’t Geachte paar,
Alras gezegend werd door lieve spruiten,
Aanschouwt vooreerst het aardig Masje maar,
En dan die andere vier kornuiten.
Kom pieterbaas maak ons uw compliment,
Hier willem met uw lieve Zusje Betje!
Voltooi nu spoedig ’t regiment
Gij kleine grappenmaakster Netje!
 
Treed hij ook nader Oud-Mama!
Ontvang den dank van als uw pogen.
Uw lof daarvoor klonk vroeg en spa,
Al blinkt een traan ook in uw oogen.
Door u werd opgevoed, geleid,
Geraden en ter hulp gevloden.
U zij hun aller dankbaarheid
Tot ’s levensiend nu aangeboden!
 
Zie ’t zilver glanst door ’t groen nu heen;
Het spreekt van vijf en twintig jaren!
Hoe ras die lugge tijd verdween,
Het echtheil is niet heen gevaren.
Geluk, geluk zilver paar!
Geluk, geluk met zooveel zegen!
Leef lang, leef lang nog voor elkaar!
Bekroond door ’s Hemels besten zegen!
 
Smaak heil, smaak voorop […] op uw baan:
Leef wel te vree, bevrijd van klagen!
Eens breek’ het gouden echtfeest aan
En siere kleinkroost de oude dagen.
Het glas gevuld nu tot besluit,
Ten boom gelegd; doet allen mede!
‘Lang leef de Bruidegom en Bruid!!
Dat is in ’t eind ons aller bede.

  
Dit gedicht is te vinden in Het Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Familie Boele van Hensbroek, Inventarisnummer 51.

Een onbeantwoorde liefde

 
Waar Truus Dreesman afgelopen maandag nog een liefdesverklaring beantwoorde met een politiek correcte afwijzing blijft het gissen naar de afloop van de volgende liefdesverklaring. In het archief is geen antwoord bewaard gebleven, wat natuurlijk niet wil zeggen dat dit niet gegeven is. De toon van de brief is in ieder geval minder dwingend en zonder twijfel een stuk romantischer van aard.

 
 

Beste Truce, 
 

Niet zonder eenige schroomvalligheid waag ik het je door middel van mijne pen iets mede te deelen wat ik je zoo gaarne persoonlijk zou willen zeggen, maar helaas de tijd dat we eens alleen kunnen spreken is zoo kort en je om een onderhoud onder vier oogen te verzoeken durf en wil ik niet, wijl ik absoluut wil vermijden, dat je door mijne schuld eenige moeielijkheden zoudt krijgen en je weet het evengoed als ik, de menschen praten zoo gaarne zoo als je hebt kunnen merken en wat ik je trouwens ronduit gezegd heb, houd ik van e en dit is waarachtig waar. Laat ik echter niet over die liefde spreken want dan zou ik ik bladzijden en bladzijden kunnen vullen, de mooiste verzen voor je opschrijven en de liefste woordjes onder je oogen brengen en die alles zou toch niets meer zegen als dat eene kleine zinnetje dat ik zoo gelukkig was je op de fiets te kunnen toefluisteren, ‘Truce ik houd van je’.
Maar je bent nog zoo jong, als ik mij niet vergis 18 jaren en dat beteekent voor mij wachten, geduldig oegenen en hopen en toch in dat wachten zit voor mij één genoegen n.l. dat ik daardoor in staat gesteld word je te toonen dat mijne liefde werkeljk en waarachtig is. Slechts eene vraag, die je niet behoeft te beantwoorden, wil ik hier stellen. Mocht, ik durf het bijna niet hopen, je nu of later eenige genegenheid voor mij gevoelen, laat mij dit dan een weinig merken want je zult evengoed als ik begrijpen, wat het zeggen wil iemand lief te hebben waarvan je niet weet of merkt dat die liefde al of niet beantwoord wordt.

Door kleinigheden die niemand anders behoeft te vermoeden, kan men zo gaauw de genegenheid van iemand kennen.

Is dit te veel gevraagd?

Truce, ik hoop niet, dat je dit schrijven, wat ik zoo gaarne nog zou willen uitbreiden, eenigzins hindert of verdrietig stemt, ik bied je dan ook mijne verontschuldiging aan voor de vrijheid die ik genomen heb je dit epistel te doen geworden, maar er lag iets op mijn hart en dit wilde ik je mede deelen want werkelijk dit hart, dat tot heden altijd vrolijk en opgeruimd was, doet pijn als ik denk, dat het geluk mij zal ontzegd worden om jou te mogen beminnen.

Dag Truce, denk eens aan, maar vooral bid eens voor

 

Je [...] Piet

 
 
Jammergenoeg is het op een na laatste woord, een bijvoeglijk naamwoord waarmee hij zichzelf omschrijft, onleesbaar. Wie Piet is, blijft overigens ook een raadsel. Gezien de opmerking over Truus’ leeftijd is ook deze aanbidder een stukje ouder. Desalniettemin scheen hij goede hoop te hebben dat Truus ergens diep van binnen ook wat voor hem voelde. We kennen inmiddels de geschiedenis, en weten met wie Truus uiteindelijk is getrouwd. Het is te hopen dat die arme Piet niet de rest van mijn leven achter Truus aan is blijven fietsen.