Geschiedenis en Egodocumenten

Een brief van de heer Anosi

 
In een ongedateerde brief, die volgens het archief uit 1808 stamt, schreef de heer Anosi, schoolmeester van Claude Daniel Crommelin een brief aan diens vader, Claude Crommelin. Allereerst om hem te condoleren met het overlijden van zijn vader, maar ook om het een en ander over de jonge Claude op te merken.

 

L’estime toute particulière pour monsieur votre père, et l’intérêt que nous prenons e tout ce qui vous regarde ne pouvait que nous faire regretter avec vous une perte si sensible . La consolation, dont il a eu le bonheur de jouir cet avantage rare de voir rassemblés autour de son lit de mort tous ses enfants – des enfants qui trouvaient en lui un ami, et qui sietoient formés sur son modèle – cette consolation, doit aussi être la votre , dans ces douloureux moments, de concert avec tant d’autres dont vous ne manquerez pas d’éprouver les heureux effets.

Claude est rentre dans notre cercle domestique et dans celui de ses occupations. Les talents extra ordinaires qu’il possède , et qui se manifestent d’un jour à l’autre davantage, m’animeront à redoubler de sons et d’efforts pour lui rendre utile son séjour parmi nous, et de concourir aussi d’après mes lumières et mes forces à consolider un ouvrage commencé sous vos yeux, sous de si heureux auspices.
Puissent il en répondant , à nos soins et à votre tendresse d’être un jour le couronne, et le joie de votre vieillesse . J’espère que le changement de votre position, ne nous privera pas de plaisir de vous voir de temps en temps chez nous.

Ci joint une lettre de Claude , je lui ai permis ainsi que à tous les autres jeunes gens qui écrivent toutes les semaines , de le faire alternativement sous que les lettres ayant besoin de passer le correction, cette nouvelle paroit lui avoir fait plaisir, aussi je crois que une correspondance plus confidentielle avec un tel père puisse lui être utile à bien des égards, aussi c’est une des grandes raisons qui m’engage à me rendre à les vœux.

Toute ma famille dont je suis l’interprète, me charge de vous assurer avec tous les vôtres de notre estime, et de notre amitié. C’est dans les mêmes sentiments que je suis invariablement
Votre tout dévoué serv. Et ami Anosi

 
In de eerste alinea condoleerde hij Claude Crommelin. De tweede en vierde alinea zijn echter interessanter omdat hij hierin spreekt over Claude Daniel. Zo laat hij zich ontvallen dat Claude Daniel over ‘buitengewone talenten’ beschikte die hem (Anosi) elke dag weer inspireerden om nog beter voor hem te zorgen. Wát deze talenten waren blijft echter onduidelijk, maar Anosi lijkt een speciale plek in zijn hart te hebben voor Claude Daniel, waarschijnlijk niet in de laatste plaats wegens zijn vriendschap met Claude senior.

De vierde alinea is het interessantst. Afgelopen maandag schreef ik reeds dat voor schoolgaande jongens de briefwisseling met hun vader zeer belangrijk werd geacht voor hun opvoeding, en dat hun vaders dan ook veelal informeerden naar de vorderingen op school. Deze alinea lijkt dit nogmaals te benadrukken. Vrij vertaald schrijft de heer Anosi namelijk:

 

Bij mijn brief heb ik een brief van Claude gevoegd. Ik heb aan hem beloofd, net zoals aan de andere jongen lieden die elke week schrijven, dit afwisselend te doen, aangezien de brieven correctie nodig hebben. Dit nieuwe recht doet hem plezier, en ik geloof ook dat een nog meer vertrouwelijke briefwisseling met een dergelijke vader nuttig voor hem zal zijn in vele opzichten. het is ook een van de belangrijkste redenen om me in te zetten voor het houden van de geloften.1

 
De alinea roept echter wel de vraag op hoe vanzelfsprekend de briefwisseling tussen Claude Daniel en zijn vader was. De toon van Anosi lijkt immers te suggereren dat Claude senior nog een klein zetje in de rug nodig had om de correspondentie voort te zetten, wegens het plezier dat zijn zoon er volgens Anosi aan beleefde. Tevens roept het vragen op over de taalvaardigheden van Anosi, die de brieven corrigeerde, aangezien Claude senior zijn zoon herhaaldelijk erop wees op zijn taalgebruik te letten.


1 Vertaling door Martijn Batenburg.

Schoo(l/n)schrift en hanepoten

 
Op 1 april 1808 schreef Claude Daniel Crommelin (Amsterdam, 27 november 1795 – Arnhem, 16 december 1859) in het Engels een brief aan zijn vader vanuit het Franse Internaat te Naarden.

Dear Parents,

Though I have written to you a few days past, I cannot fail to do it a gain, because it always gives me a great deal of pleasure. The books you have been kind enough to send me are very entertaining to read, as Mr. Geyler told me; I did not yet however begin them, because I am now reading the life of Frederic the Great king of Prussia which Mr. Anosi has lent me, and which I find exceedingly amusing. Next thurdsday Mr. Anosi will probably give a dancing party, which has only been deferred on account of Mr. Burlett’s having got a slight fever. Last friday there is arrived a new young gentleman among us, named Kluit, from Leide, in a short time we expect one more, named Luzac, who is a ward of my Uncle Souchay.

Dear Papa, as the other young gentlemen of Amsterdam are to go thither towards the Easter-Days, I should hartily wish that you would allow me to come also for some days at Amsterdam, whither I might go with them. I hope I shall receive a favourable answer and after having paid you the comments of Mr. and Mad. Anosi and their brothers, I remain respectfully,

Dear Parents

Your obedient son,

C.D. Crommeling

Naarden 1 avril 1808

 
De brief van Claude Daniel Crommelin is extreem netjes opgesteld. Wie vaker brieven uit de negentiende eeuw (en eerder) uit de archieven haalt en probeert te lezen, weet dat lang niet iedereen het even nauw nam met de leesbaarheid van hun handschrift. De meeste onderrichte mensen hadden een sierlijk schoolhandschrift dat naarmate ze ouder werden steeds zwieriger (en vaak onduidelijker) werd.

Claude was echter nog maar 13 jaar oud toen hij deze brief schreef en zat bovendien op school, waar men uiteraard ook in de schrijfkunsten onderrichtte. Ondanks dit nette handschrift en de vrijwel vlekkeloze beheersing van de Engelse taal (en in een andere brief het Frans) kon Claudes vader in de brieven aan zijn zoon niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het was om goed op het taalgebruik te letten.

 
Zo schreef hij in zijn brief van 13 maart 1808 het volgende:
 

Uw laaste brieven, waren vrij wel lieve jongen, maar doe tog uw best met het schrijven; en leg u daar tog op toe; want anders loopt gij gevaar om uw hand in het vervolg geheel te bederven.

 
En in de brief die hij op 12 augustus van dat jaar schreef:
 

Ook heb ik er een Engelsch boek in gedaan, waaruit ik verzoek dat gij alledaag een gedeelte copieert; met attentie zo dat gij uw best doet om goed op uw schrift & ook op het Engelsch te letten; het copieeren van het Engels zal op t Comptoir nog al eens te pas koomen, het is dus goed dat gij er bij tijds aan gewent.

 
Frappant genoeg is het taalgebruik van Vader Crommelin bij tijd en wijle rommelig en is zijn handschrift tevens lastig te ontcijferen. Willemijn Ruberg vermeldt in Conventionele correspondentie dat het als de taak van de moeder werd gezien om de eerste jaren op de kostschool het kroost van informatie over het thuisfront te voorzien, maar dat deze taak later door de vader werd overgenomen en de nadruk kwam te liggen op het informeren naar de vorderingen op school.1 In het archief zijn dan ook bijna alleen maar brieven van Claude Daniel aan zijn vader en terug te vinden. Pas later in zijn leven waren de brieven weer aan beide ouders gericht.

De school die Claude Daniel bezocht was een Fransche Kostschool. In Het Gooi hadden hier meerdere van bestaan, maar de school van de heer Anosi was de laatst overgeblevene. Bovendien telde de school maar 10 leerlingen, die voornamelijk uit Amsterdam afkomstig waren en jaarlijks een astronomisch bedrag van fl. 600 neertelden.2 De belangrijkste reden om de school te bezoeken was dat deze verbonden was aan de Waalse kerk, waarvan de heer Anosi tevens voorganger was.

In het archief van de familie Crommelin is de correspondentie redelijk goed bewaard gebleven. Er is een map met de brieven van Claude Daniel, een map met die van zijn ouders aan hem. Het lijkt er helaas wel op dat niet alles bewaard is gebleven. Zo is er geen brief te vinden waarin Claude Daniel om Engelse boeken vraagt, noch een antwoord van zijn vader op de vraag of Claude Daniel de paasdagen in Amsterdam door mocht brengen. Wel zijn er een paar brieven van zijn schoolmeester, de heer Jean Ulrich Anosi, aan de ouders van Claude Daniel bewaard gebleven waarvan ik later deze week een fragment zal plaatsen.


1 Zie in het boek van Ruberg de hoofdstukken over kinderen en adolescenten.
2 http://www.historischekringbussum.nl/nieuws/buskrant/hkb35.pdf

Rectificatie en zwempartij

 
Afgelopen maandag konden we lezen hoe Jan Pijnappel het voor zowel de Fransen als de Pruisen op leek te nemen in 1806. Niets blijkt echter minder waar. De sympathieën voor de Fransen meende ik af te lezen uit het feit dat hij de dood van de neef van de koning betreurde. Aangezien hij in Amsterdam woonde dat toen in het kersverse koninkrijk Holland lag, waar Lodewijk Napoleon de koning van was, meende ik dat hij met ‘de neef des konigs’ de neef van Lodewijk Napoleon bedoelde. Nader onderzoek heeft echter duidelijk gemaakt dat deze neef als zodanig niet bestond, maar wel als neef van de Pruissische koning. Deze Lodewijk was namelijk Louis Ferdinand van Pruisen die in 1806 bij de slag bij Saalfeld het leven liet toen hij een charge uitvoerde op de Franse cavalerie.

Jan Pijnappel bleek dus alles behalve ambivalent in zijn politieke kleur en een overtuigd voorstander van de Pruisen.
 
Het dagboek van Pijnappel is rijk aan prachtige stukjes tekst, interessante inzichten in het leven van een jongen in het begin van de negentiende eeuw en bevat hier en daar ook zeer komische stukjes. Het volgende overkwam Pijnappel op 26 oktober 1806 en behoeft geen verdere uitleg.

Zondag den 26e van Wijnmaand 1806.

Deezen dag was, is en blijft voor mij bijzonder gedenkwaardig! Want ik ondervond op denzelven een kennelijk bewijs van God’s voorzienigheid en groote bewaaring omtrent mij. Hij tog was ‘t, die mij als van voor den dood in t’t leven terugbracht.
Uit de Brakke Grond van ’t zien van eenige boeken t’huis keerende, liep ik zonder voor mij te zien, uit de Lombartsteeg, op de wal aan rechtuit; toen ik voor mij keek, stond ik op ’t uiterste kantje van de wal en eer ik er om dacht, plofte ik in ’t water. Na eene dodelijke ontstelling, had ik (tot mijn redding) zooveel bezet, dat ik mij op alle mogelijke wijze trachte boven te houden. Op deeze wijze zag ik een heer op de wal staande en aanstonds zwom k er zoo goed mogelijk naar toe, waarop deez mij een hand toestak en zoo redde God mij uit een oogschijnlijkste gevaar om mijn dood in ’t water te vinden. Ik liep zonder mij te bedenken aanstonds met mijn nat pak huiswaards. Gelukkig was Vader met Gerrit uit wandelen! Ik kleedde mij onmidlijk uit en ging aanstonds naar bed, waarop intusschen welhaast Vader thuis kwam, die ’t gebeurde weldra uit alles moest vernemen. Intusschen bevond ik mij, na ½ uur geleegen te hebben, wederom volmaakt wel en at toen met Vader en mijn broer smakelijker dan ooit.