Een dankbare burgerwees
by Mickey Hoyle
Op 1 januari 1861 schreef de toen 48-jarige Antoni Christiaan Wiele, een voormalige bewoner van het Burgerweeshuis in Amsterdam, een brief van dank aan zijn ‘vaders’.
De dag van heden roept mij toe om noch eenmaal terug te zien in het afgelopen jaar want voor veele was het ook weder een jaar van kommer en zorgen, maar voor mij was dit zoo niet, ik moogt mij verblijden van in alles ruimschoots te zijn voorzien , en ofschoon menigmaal in dat jaar lijdende aan mijn borstkwalen ook hier in werd voorzien door geneeskundige hulp, en dit alles heb ik naast God aan U edele mijne dank toe te brengen. Ja Edele Vaders, buiten UE zoude ik niets zijn, zou ik zeker van armoede moeten omkomen, daar ik door mijne meer en meer toenemenden kwalen zeker in de onmogelijkheid zijn zouden van in mijne behoefte te voorzien. God hoop ik vergelden aan UEA alles wat gij Edele aan mij voor al doet, en aan mijne andere broeders en zusters want ik ben hier niet toe in staat daar aan ontbreken mij de kragte.
De winter is met al haar feestdagen en de jaarwisseling uitgerekend het moment om dank te betuigen aan hen die je dierbaar zijn en voor je hebben gezorgd. Antoni Wiele was sedert lang niet meer woonachtig in het burgerweeshuis te Amsterdam en verbleef nu in Driebergen waar hij medische zorg ontving. Als hij één ding was, dan was het wel dankbaar. De brief gaat nog een paar alinea’s zo door waarbij vooral de God wordt opgeroepen om toch over de vaders van het weeshuis, en niet te vergeten, zijn broeders en zusters te waken.
Wie Antoni Wiele was, is helaas onbekend. In zijn brief spreekt hij over borstkwalen die hem normaal leven belemmerden en er ongetwijfeld voor zouden zorgen dat hij zijn leven in armoe zou moeten slijten. Het feit dat hij geen gewag maakt van deze armoede doet vermoeden dat hij in Driebergen een goed onderkomen had gevonden. In het archief van het burgerweeshuis staat in de indices van weeskinderen bij Antoni Wiele vermeld dat het ‘een beste jongen’ was die aan borstkwalen leed, ‘ziekelijk, te Driebergen besteed’. Later in de negentiende eeuw zouden zieke wezen ook vaak voor enkele weken naar Zandvoort worden gestuurd om te kuren, en in 1908 werd in Bergen aan Zee zelfs een eigen herstellingsoord in gebruik genomen.1 Wiele was in 1813 geboren en op 11-jarige leeftijd wees geworden; wanneer de ‘vaders’ hem naar Driebergen hebben gestuurd is helaas niet te achterhalen. Wel dat hij daar op 56-jarige leeftijd was overleden aan ‘borstkwalen’.
Het burgerweeshuis (thans het Amsterdam Museum) stamt uit de late zestiende eeuw en was de opvolger van het Amsterdamse weeshuis dat door een aantal gegoede burgers was opgericht. Vanaf 1560 huisde het in het voormalige Sint Luciënsklooster tussen de Kalverstraat en de Nieuwezijds Voorburgwal, waar het tot 1860 zou blijven. Tot 1798 was het alleen toegankelijk voor de weeskinderen van poorters, maar dit veranderde toen Napoleon een einde maakte aan het verschil tussen stad en platteland en poorterrechten ophielden te bestaan.
De wezen kregen een gedegen opvoeding, leerden schrijven en verschillende ambachten. Zoals houtbewerking (voor de jongens) en handwerken (voor de meisjes). Veelal werd gepoogd om ze gedurende hun verblijf nog een werkplek te bezorgen. Het archief zit dan ook vol met correspondentie en bevestigingen hierover. Ondanks het onderwijs in het weeshuis komt de brief van Wiele rommelig over. Gekke zinsconstructies en het gebrek aan interpunctie zijn de historicus zelden vreemd, desalniettemin lijkt deze brief een amalgama aan onafgemaakte zinnen en een product van een ongeconcentreerd schrijver. Één ding is echter duidelijk: hij was meer dan dankbaar voor zijn periode in het weeshuis, en probeerde dat, wellicht zelfs wat overdreven, duidelijk te maken.
De brief van Wiele maakt onderdeel uit van een grote collecte correspondentie met weeskinderen in het archief van het Burgerweeshuis. Duizenden brieven zijn bewaard gebleven en liggen te wachten op de nieuwsgierige lezer (te vinden in het Stadsarchief van Amsterdam, Archief van het Burgerweeshuis: nieuw archief, inventarisnummer 784-788). Een deel hiervan is reeds gedigitaliseerd.