Een melig dagje

by Mickey Hoyle


 
Vandaag keert een oude bekende terug. Het reisverslag van Jan Boissevain naar Hamburg, dat het eerste egodocument op deze site was, was voornamelijk zakelijk van aard, ookal beschreef Jan ook de mooie omgeving van zijn hotel en kon hij het niet laten een klein grapje te maken. Tijdens een reisje naar Gelderland met zijn vrouw, neef en diens vrouw, toonde hij zich echter een nog grotere grappenmaker. Na alle serieuze berichten over school, ziekte en oorlog is het weer tijd voor een stukje negentiende-eeuwse humor.

 

 
Wij gingen ons eerst ,,bequem machen’’ op onze ruime slaapkamers en verzamelden ons daarna voor het huis, waar wij een kopje thee dronken. Een koekje hoorde er bij – en Gideon en ik gingen à la recherche bij welke gelegenheid wij het dorp in alle rigtingen doorwandelden. Eindelijk vonden wij in eene zijstraat eene bakkerij, waar drie flesschen met klein goed op de vensterbank, en een aantal reusachtige roggebrooden op de plank lagen.

Eene bakkerin komt op ons schellen, en is al dadelijk eenizints verbaasd dat twee gebaarde heeren in ’t schemeruur – koekjes komen koopen. ,,Wat heeft U voor lekkers?’’ vraagt Gidéon. ,,Verzoek eenige geldersche roggebroodjes,’’ blaast hem zijn medgezel in, doelende op de reusachtige toonbrooden. Dan ziet, de geslepen bankier neemt deze ongangbare assignaat voor goede munt. Het gelach laat zich denken toen de zaak tot klaarheid komt. Hierop vraagt Gideon allerhande – de hoeveelheid- een verrel. Nu had ik die ouderwetsche en hoogst onwettige uitdrukking nooit andere dan op lengte maten toegepast gehoord, en deze opvatting wist ik aan Gideon op te dringen, zoodat wij beiden in een fou rire geraakten over het zotte denkbeeld om koekjes bij de el te koopen – alles tot onverholen ergernis van de regtgeaarde bakkerin, die ons waarschijnlijk een kruis achterna zond.

Verbeeldje dat, toen wij na eenig ronddolen aan de thee tafel kwamen – weg waren Louise en Nella! Wel waren er de breikous en zakdoek, maar zij zelve! Verschwunden.

Daar klonk een gesmoord lachje van de overzijde van den weg, en het volgende oogenblik haalde ieder echtgenoot zijne wederhelft van onder een rozenstruik waar de ondeugden zich verstopt hadden. Toen volgde natuurlijk … mais je me tais par respect pour les moeurs!

 
Deze passage is afkomstig uit het reisverslag dat Jan Bossevain (1836-1904) schreef naar aanleidin van een kort reisje naar Gelderland, in gezelschap van zijn vrouw Petronella Boissevain Brugmans (1838 – 1905), zijn neef Gideon Boissevain (1837-1925) en diens vrouw Louise Boissevain Toe Laer (1837-1915). Het reisje stond in het teken van wandelen door de natuur, het beklimmen van heuvels en het genieten van de schilderachtige uitzichten. Tijdens het reisje ontpopte de deftige zakenman Boissevain zich als een ware grapjas.

Hoewel de humor van Jan en Gideon voor de hedendaagse lezer wellicht wat knullig aandoet, zeker wanneer het is opgeschreven alsof het de grootste grap is, is niettemin van groot belang voor het onderzoek naar de levensstijl van de negentiende-eeuwse elite. Veel historici hebben beschreven hoe het leven van de grootstedelijke elite onlosmakelijk verbonden was met talloze conventies teneinde de sociale status hoog te houden. Dit was immers in een eeuw waarin in toenemende mate lagere klassen de mogelijkheid kregen om op te klimmen een van de weinige manieren waarop de elite zich nog duidelijk kon onderscheiden.

Het beeld dat hiermee wordt geschetst is van een stijve klasse die vooral bezig was met het bezoeken van sociëteiten, muziekavonden en elkaar. En veel bronnen lijken dat ook te onderschrijven. Sterker nog: van alle negentiende-eeuwse Amsterdammers die er in de zomers in eigen land op uit trokken was er geen zo onverholen melig als Jan Boissevain.

Daarom is dit stukje grappenmakerij zo belangrijk: het leidt namelijk tot een nieuwe vraagstelling en discussie omtrent het gedrag van de elite, de conventies rondom het schrijven van een reisverslag en vrije tijd. Want was Jan Boissevain de enige die melig was, of vonden de andere reizigers het gevaarlijk om hun humoristische kant te tonen in hun verslagen? In al het onderzoek in het kader van elites en burgerlijke cultuur wordt jammergenoeg vrij weinig aandacht besteed aan humor en uitspattingen. Dit zal voor een deel ten grondslag liggen aan het gebrek aan bronnenmateriaal, maar dat neemt niet weg dat hier nog belangrijk werk te verrichten is.

Het reisverslag van Jan Boissevain is te vinden in het Stadsarchief van Amsterdam (Verslag van een reis naar Gelderland door Jan en Nella, Stadsarchief Amsterdam, Archief van de familie Boissevain, inventarisnummer 376). Het houdt helaas halverwege op, waardoor het onbekend is hoelang de reis duurde en wat voor avonturen het gezelschap allemaal nog zouden overkomen.