Lijden is leven
by Mickey Hoyle
In het archief van de familie Brants is het boekje waarin verslag wordt gedaan van de ziekte van Dr. Antoni Brants, en later ook zijn dochter Anna, niet het enige archiefstuk over deze voorvallen. Na de dood van haar dochter en man besloot Elisabeth Mechteld Brants-Jordens (Deventer, 30 april 1811 – Arnhem 12 juni 1892) om de laatste periode van de ziektes en het overlijden van haar geliefden aan het papier toe te vertrouwen.
Deze twee stukjes geven niet alleen een beeld van het verloop van de laatste periode, waarin het vooral leek dat het nog goed ging met zowel Antoni als Anna, maar ook in de manier waarop Elisabeth later (anderhalve maand na het overlijden van haar man) nadacht over leven en dood, tevens geeft het een inzicht in de manier waarop zij omging met het feit dat haar geliefden wellicht sterven zouden.
Zij was niet bang voor sterven en scheen daarover veel te hebben nagedacht en toch de hoop op herstel bleef nog altoos levendig, men mogt die niet geheel benemen en moest haar toch trachten met de waarheid bekend te maken.
Deze taak was het deel der arme moeder die zulks met een nimmer te uiten gevoel volbragt, in de overtuiging dat zulks het einde harer heilige roeping voor dit dierbare toevertrouwde pand was; gelovende dat alle Gods beschikkingen wijs en goed zijn, en hoe duister voor dit leven, eens zullen worden opgehelderd.
Elisabeth leek zich sterk te houden. Zelfs toen haar dochter overleed en haar zieke man het ook niet goed meer maakte. De aantekeningen die zij in januari van 1863 opschreef getuigen vooral nog van een geloof in de goede bedoelingen van God, en het feit dat het de zieken op een betere plek terecht zouden komen. De dood van Antoni beschreef zij dan ook met enige afstand, waarbij ze benadrukte dat allen om hem treurden.
Het zou echter nog een maand duren eer zij toe durfde te geven aan haar ware gevoelens van verdriet. Op 12 februari 1863, de dag dat Antoni Brants 58 zou zijn geworden, schreef zij in het boekje een stukje getiteld Lijden is leven.1
Weinig maanden nog en alles zal voorbij zijn, weken van onbeschrijfelijke smart en van diep zielelijden sloopen voort, onder veele aardsche zorgen en bemoeijingen, ter voldoening van wet en gebruik. Sommige dagen leefde ik in doodsche stilte, als verstompt, anderen in zwaren strijd met mij zelven, geen der mijnen kan de gewaarwordingen verstaan of begrijpen die mij dagen en nachten bestormen en mij naauwelijks rust geven om mijn werk te verrigten. Nimmer had ik geloofd zoo diep den man te zullen betreuren die mij ontnomen werdt, aanhoudend leef ik met mijne dooden, herdenk al het gesprokene met mijne onschuldige Anna en al de voorvallen met mijn brave verstandige Brants wiens jaardag het heden is. 12 Febr. 1863.